Kôdô Sawaki werd geboren op 16 juni 1880 in een welgesteld en gelukkig gezin van zeven broers, dichtbij het heiligdom van Ise. Zijn naam was Tsaikichi. Toen hij vijf jaar oud was, stierf zijn moeder en acht jaar later zijn vader. Hij werd geadopteerd door een vriend van zijn oom die eveneens was komen te overlijden. Deze Sawaki Bunchiki, een professionele gokker, was een zwakke en luie man die alleen in “tabak en seks” geloofde en elf vrouwen had gehad. De laatste was een prostituee die aan hysterische uitbarstingen leed.
Toen hij dertien was, werd Tsaikichi, gedwongen om te werken voor zijn eten, in deze turbulente wijk toezichthouder van de rekeningen van de gokkers. Nadat hij in een bordeel een oude man had dood zien gaan, werd hem brutaal bewust dat hij zijn leven niet op zo’n smadelijke wijze wilde beëindigen. Dit incident leidde hem tot de weg van het boeddhisme. Hij verafschuwde zijn manier van leven. Hij kwam in contact met de familie Morita Soshichi, eerlijke, zuivere en goed opgeleide mensen. De hulp die hij van hun ontving, bleek een open raam naar de waarheid. Hij begon een shinshu tempel te bezoeken en besloot monnik te worden om aan zijn familie te ontsnappen toen een shinshu priester hem Zen adviseerde. In 1896 vertrok hij naar de Eihei-ji tempel.
Bij aankomst begonnen de problemen. Als vreemdeling kon hij geen monnik worden en moest hij een plaats als dienaar accepteren. Zo kon hij ondanks alles toch zazen leren.
In 1897 ontving hij van Sawada Koho Oshô, in de tempel van Kyûshû, de ordinatie (tokudo) en werd hij monnik met de naam Kôdô. Hij bleef twee jaar bij deze leraar. Later ontmoette hij een andere leraar in de persoon van Fueoka Sunum Oshô, die hem de juiste manier leerde: geen satori of iets anders zoeken, alleen maar zitten in zazen. Deze leraar-discipel relatie duurde een jaar en werd in 1900 onderbroken door Kodo’s opname in het leger. In 1904, tijdens de Russisch-Japanse oorlog, werd hij aan het Chinese front bij de infanterie geplaatst en raakte hij ernstig gewond. Hij keerde terug naar Japan voor medische zorg en om te revalideren. In 1905 werd hij terug gestuurd naar China, waar hij tot het einde van de oorlog bleef.
In 1908, op negenentwintigjarige leeftijd, ging hij naar de universiteit van Horyu-ji in Nara en studeerde hij filosofie, echter zonder ooit zazen of de Shôbôgenzô te vergeten. In 1912 werd hij tantô, of hoofdassistent van de dojo Yôsen-ji. Er volgde een eenzame periode waarin hij zich in een kleine tempel in de provincie Nara concentreerde op de beoefening van zazen. In 1916 verliet hij deze retraite om lezer, kôshi, in Daiji-ji Sôdô te worden. In 1922 verliet hij Daiji-ji om in het huis van een vriend te leven. In 1923 begon hij door heel Japan te reizen om conferenties te geven en sesshins te leiden. In 1935 werd hij professor aan de universiteit van Komasawa, waar hij lezingen gaf over zenliteratuur en zazen leidde). Nog later werd hij godo van de Soji-ji tempel. Toen (in 1936) werd Yasuo Deshimari zijn discipel.
In 1940, net voor de oorlog, leidde Kôdô Sawaki ook een grote tempel in de bergen, de Tengyô Zen-en. Na de oorlog werd hij in Japan vooral beroemd doordat hij op veel plaatsen sesshins en zomerkampen organiseerde. Hij onderwees zowel leken als monniken, gaf conferenties op universiteiten en in gevangenissen en hielp bij het oprichten van talloze dojo’s. Velen noemden hem “Kodo zonder huis” omdat hij weigerde in een tempel te blijven en altijd alleen reisde. Door de herintroductie van de universele beoefening van zazen blies hij de Zen die toen op sterven na dood leek, nieuw leven in. Gedurende al deze tijd volgde Taisen Deshimaru hem overal naar toe en Kôdô Sawaki droeg de essentie van het boeddhisme aan hem over.
In 1963, op 86-jarige leeftijd, werd hij ernstig ziek en trok hij zich terug naar Antai-ji (de tempel die hij in een plaats van zuivere beoefening had veranderd). Vanuit zijn bed keek hij lange tijd naar de berg Takagamine en drie dagen voor zijn dood zei hij tegen een non:
“Kijk! De natuur is prachtig. Ik begrijp de problemen van de mensen. Nooit in mijn leven heb ik iemand ontmoet die ik had kunnen dienen of bewonderen. Maar de berg Takagamine kijkt altijd naar me en roept van boven: “Kôdô, Kôdô.”
Dit waren zijn laatste woorden. Op 21 december 1965 om 13.50 uur stierf hij.